Dit kleine snaarinstrumentje uit Gabon, gelegen aan de Atlantische kust boven Congo, kwam 140 jaar geleden in de collectie van het mim terecht.
De wambee (ook ombi of ngwomi genaamd) is een veelboog of pluriarc, een typisch Centraal-Afrikaans tokkelinstrument dat qua bouwwijze tussen een luit en een harp ligt. De snaren, gemaakt van fijne plantaardige vezels, lopen niet over een hals, zoals de luit of de gitaar, maar zijn elk aan een aparte boog bevestigd. De snaren worden niet ingekort om de toonhoogte te veranderen maar brengen elk één toon voort, zoals bij de harp (‘open snaren’). In tegenstelling tot de harp lopen de snaren in een vlak parallel met het klankbord. De bogen van de wambee schuiven in kleine openingen voorzien in de achterkant van de houten klankkast. Ze worden verder bij elkaar gehouden door in elkaar geweven vezeldraden (Fig. 1). De snaren kunnen gestemd worden door kleine vezelringetjes te verschuiven die rond de snaar en de snaarboog gebonden zijn. Wambee 0154 heeft vijf bogen en telde oorspronkelijk dus vijf snaren. Vandaag zijn er enkel restjes van de snaren en ringetjes overgebleven. Het klankbord van deze wambee is een fijne houten plaat, kunstig geknoopt aan de klankkast met vezeldraadjes, een oude procedure, nadien vervangen door hechting met houten of metalen nagels.
Wambee-spelers houden het instrument in een horizontale positie, met de onderkant van de klankkast tegen de buik en tokkelen de snaren aan met beide duimen en wijsvingers. Een gelijkaardige speelhouding is te zien in Fig. 2. De wambee wordt bespeeld door mannen, ‘s avonds, als begeleiding bij verhalen, voor een beperkt publiek. De begeleiding op de wambee is doorgaans eenvoudig, eerder ritmisch dan melodisch. Niet zozeer de techniek van het bespelen van het instrument als wel de voordracht van de teksten vol verwijzingen naar geschiedkundige namen en gebeurtenissen door de speler uit het hoofd gekend, vergt deskundigheid. Veelbogen worden nog steeds bespeeld in Centraal-Afrika. In de Republiek van Congo bijvoorbeeld haalt men de ngomfi boven om dansen en liederen te begeleiden.
Wambee inv. 0154 maakt deel uit van één van de twee vroegste collecties van het mim. Het instrumentje komt uit de oude verzameling van de Belgische musicograaf en toenmalige directeur van het Brusselse Conservatoire royal de musique, François-Joseph Fétis (1784-1871). De collectie werd na zijn dood door zijn zonen Edouard en Adolphe verkocht aan de Belgische Staat die het onderbracht in het Conservatoire, in afwachting van de opening van het nieuwe Musée instrumental (1877).
François-Joseph Fétis heeft zowat zijn volledige verzameling niet-Europese muziekinstrumenten besproken en afgebeeld in de eerste twee volumes van zijn Histoire de la musique, uitgebracht in 1869, een ambitieuze project dat – bijzonder voor die tijd – ook de muziek van buiten Europa behandelt. In de jaren 1860 en 1870 waren Afrikaanse instrumenten amper gekend in Europa. Tijdens de wereldtentoonstellingen, hoogdagen ter viering van de nieuwste ontwikkelingen en ontdekkingen op gebied van industrie en cultuur, was de eerste muziek uit het Afrikaanse continent pas te horen in 1867, toen vijf Arabische muzikanten een concert gaven in het ‘Café Tunisien’ op de Exposition Universelle in Parijs. Gustave Chouquet, eerste conservator van het Parijse Musée du Conservatoire national de musique, verwijst in zijn rapport over de muziekinstrumenten op de daaropvolgende Wereldtentoonstelling van Parijs in 1878 specifiek naar de rol die Fétis heeft gespeeld bij het ontstaan van de bredere interesse voor en wetenschap van de muziek van ‘vreemde’ culturen: “Il serait injuste de ne point reconnaître que F.-J. Fétis, en publiant son “Histoire générale de la musique”, a donné de l’essor à cette nouvelle branche de notre littérature [muzieketnografie]”.
Fétis mag dan wel mee de aanzet hebben gegeven tot het ontstaan van de muzieketnografie, toch bracht hij maar zeer weinig waardering op voor buiten-Europese muziek, die hij in niets te vergelijken vond met de ‘hoogstaande’ Westerse muziek. Vooral de sub-Saharaanse Afrikaanse muziek moest het ontgelden: die was in zijn ogen primitief en zonder enige cultuur. Fétis’ esthetische visie is typisch 19e-eeuws: eurocentrisme en stereotypering stonden appreciatie van niet-Westerse muziek in de weg.
In zijn korte hoofdstukje over de Zwart-Afrikaanse muziek vermeldt Fétis de wambee niet. Dit betekent waarschijnlijk dat hij het instrument pas in handen kreeg na het verschijnen van de Histoire in 1869, kort voor zijn dood dus in 1871. Andere Zwart-Afrikaanse instrumenten bespreekt Fétis immers wel (Fig. 3).
In de verkooplijst van Fétis’ zonen staat de wambee ingeschreven als “instrument sans nom des plus primitifs”. Maar Fétis zelf moet als belezen muziekhistoricus geweten hebben dat dergelijk anoniem instrumentje al afgebeeld stond in het Theatrum Instrumentorum van Michael Praetorius uit 1619. Plaat XXXI van deze bekende iconografische bron toont een  afbeelding van de wambee, ongetwijfeld afkomstig van de kusten van Gabon. Praetorius veronderstelde dat de veelboog samen met de afgebeelde Gabonese harp uit Indië kwamen en beschreef ze als “Indianische instrumenta” (Fig. 4). De illustrator maakte de tekeningen op deze plaat duidelijk op basis van echte voorbeelden en het geheel van  instrumenten op deze plaat doet vermoeden dat hij toegang had tot een collectie van instrumenten, waarschijnlijk in een Wunderkammer  van een Duitse edelman. Deze plaat wijst er ook op dat wambees al bespeeld werden in het begin van de zeventiende eeuw.
Een gelijkaardige veelboog stond ook afgebeeld in een veel recentere publicatie, met name de Explorations and Adventures in Equatorial Africa, verschenen in 1861 (Fig. 5). Deze bestseller van Paul Beloni du Chaillu, een Frans-Amerikaanse antropoloog en correspondent van de New-York Tribune, is een verslag van zijn reis door de binnenlanden van Gabon tussen 1856 en 1859. Twee jaar later verschenen een aantal hoofdstukken al in een Franse vertaling.  Bij zijn verslag over de Seke, een stam van “traders, real cheats, ardent hunters, with sufficient courage and great skill in woodcraft” staat een gravure getiteld “wambee: the Shekiani banjo” dat gelijkt op het instrumentje van Fétis. Zoals gezegd kwam wambee 0154 vermoedelijk pas kort voor Fétis’ dood in zijn collectie terecht, maar we weten niet hoe of van wie hij het heeft verkregen. In 1880 zette conservator Victor-Charles Mahillon een kleine gravure van Fétis’ Afrikaanse instrumentje in het eerste volume van de Catalogue du Musée instrumental, onder de naam “wambee” en met een verwijzing naar de Franse vertaling van Du Chaillu’s boek. Het is het tot nu toe oudst gekende sub-Saharaanse instrument in de collectie van het mim (Fig. 6).
Tekst & foto: www.mim.be