Bij het vormgeven van onderwijsdecreten richten de commissieleden uit de Commissie voor Onderwijs (Vlaams Parlement) zich tot die empirische bevindingen die aansluiten bij het eigen (partij)standpunt. Zo concludeert Dries Verhelst (Universiteit Antwerpen) in zijn masterscriptie over de invloed van empirische evidenties in het Vlaamse onderwijsbeleid.
Verhelst, ondertussen gestart als doctoraatsstudent aan de Universiteit Antwerpen, bevroeg voor zijn masterproef meer dan de helft van de vaste leden van de Commissie voor Onderwijs naar hun gebruik van empirische evidentie bij hun decreetvormende werk. Uit zijn onderzoek blijkt dat empirische evidentie op een erg selectieve wijze benaderd wordt. Vrijwel alle bevraagde commissieleden geven aan dat men voornamelijk aandacht schenkt aan die bronnen die de eigen standpunten ondersteunen. “Een van de respondenten stelt dat ‘er niet uit citeren, er niet naar verwijzen en doen alsof ze niet bestaan’ manieren zijn om om te gaan met die evidenties die niet aansluiten bij het eigen standpunt”, legt Verhelst uit. “Hoewel het merendeel van de commissieleden op een selectieve manier met empirische evidentie omspringt,  vindt geen van de bevraagde parlementsleden dat ze zelf niet voldoende rekening houden met de empirie. Men zegt vooral te ervaren dat collega’s hier onvoldoende rekening mee houden.”
Selectief omspringen met informatie is eigen aan het politieke debat. Verhelst stelt in zijn onderzoek echter ook vast dat bepaalde commissieleden zich laten ontvallen dat men wetenschappelijke bevindingen van bepaalde onderzoekers of wetenschappelijke stromingen links laat liggen omdat men ervan uitgaat dat ze niet aansluiten bij het eigen standpunt.
Uitdaging voor academische wereld
Verder komt in Verhelsts onderzoek naar voren dat tal van aspecten het gebruik van empirische evidentie belemmeren. Verhelst: “Naast veeleer evidente hindernissen zoals tijdsgebrek blijkt ook dat de academische wereld een tandje moet bijsteken wil ze doelgericht bijdragen aan een empirisch onderbouwd onderwijsbeleid. Zo worden het ontoegankelijke format en het ontbreken van een link naar de praktijk vaak aangegeven als twee elementen die het gebruik van empirische evidenties belemmeren.”

In het algemeen zijn de bevraagde commissieleden van mening dat er meer naar evidentie gekeken dient te worden. Het feit dat men zelf dan op een selectieve wijze naar evidentie gaat kijken waardoor een deel van het wetenschappelijke spectrum buiten beschouwing blijft, roept wel enkele vragen op. “Om evidentie op een verantwoorde wijze te hanteren in het beleid, dient men rekening te houden met het hele spectrum van empirische evidentie”, besluit de Antwerpse wetenschapper.