Saint-Quentin in het departement van de Aisne is een stad die architecturaal veel te bieden heeft. Bijna 80% van de stad werd verwoest in de Eerste Wereldoorlog. Het 16de-eeuwse stadhuis was een van de weinige gebouwen die 1918 overleefde. De raadszaal is een art-decojuweeltje, een stijl die ook in de aanpalende straten rond het grote plein de bovenhand heeft. Het postkantoor heeft mooie art-decodecoraties in mozaïek. De gotische basiliek werd mooi gerestaureerd en beschikt over een dubbele dwarsbeuk. De stad met ongeveer 65.000 inwoners ligt dicht bij de bronnen van Somme en Schelde. De naaste omgeving van de stad heeft ook veel te bieden en een goede uitvalsbasis is Hotel Le Florence op 5 minuten wandelafstand van het toerismekantoor en het stadhuisplein.

www.hotel-le-florence.fr

De rivieren en kanalen hebben hier altijd een belangrijk karakter gehad. Een 15-tal km ten noorden van de stad is er een van de architectonische wonderen, daterend uit de tijd van Napoleon. Riqueval is een gehucht van Bellicourt en de naam van een iconische tunnel. Om de Schelde rond Cambrai en de Oise in Chauny met elkaar te verbinden opende men in 1810 het kanaal van St.-Quentin. Door deze verbinding via de rivieren Oise, Somme en Schelde kon men het Parijse bekken in contact brengen met Noord-Frankrijk en België. Om dit te volbrengen waren 35 sluizen nodig en twee tunnels. De tunnel van Tronquoy is iets meer dan 1 km lang, maar het pronkstuk inzake constructie is ‘Le souterrain de Riqueval’, zoals men de tweede tunnel noemt. Napoleon zelf kwam de meer dan 5 km lange tunnel inhuldigen in 1810. Niet alleen de tunnel zelf is een uniek stuk, maar ook de wijze waarop de boten de tunnel namen, is speciaal. Het ‘Musée du Touage’ in Bellicourt vertelt je heel de geschiedenis.

De techniek om boten door deze tunnel te krijgen is een kettingsleepboot. De boot trekt zich voort via een ketting op de bodem, de ketting is iets meer dan 8000 meter lang. Door de jaren heen is de manier van trekken vier keer gewijzigd. Beginnen deed men gewoonweg door de boten te trekken met mankracht: 7 tot 8 mannen deden er ruim 12 tot 14 uur over. Hierna schakelde men over op een sleper, gedreven door 7 tot 8 paarden. Industriële kracht kwam later door het gebruik van stoom (de ‘toueur a vapeur’). Dit systeem gaf echter geregeld rookvergiftigingen en vanaf 1906 schakelde men over op een elektrische sleepboot. Hoe dit allemaal in zijn werk ging en hoe het er nu aan toegaat, zie je in de tot museum omgebouwde ‘toueur’. Het hedendaagse systeem kan tot 30 boten trekken, de doortocht duurt ongeveer drie uur. Het systeem wordt nog altijd gebruikt voor lichte vrachtschepen en pleziervaartuigen. De breedte is beperkt, zodat niet alle vaartuigen erdoor kunnen. Hierdoor wordt het kanaal minder gebruikt. Het Canal du Nord dat in de jaren ’60 ontstond, heeft veel taken overgenomen.

In de Eerste Wereldoorlog maakte de tunnel deel uit van de Hindenburglinie. De Duitsers stapelden de tunnel vol met boten en maakten er een stevige schuilplaats van. Ga zeker ongeveer een km verder kijken naar een ander stuk vol geschiedenis. De oude, verkommerde brug van Riqueval over het kanaal werd in september 1918 ingenomen door de geallieerden. Drie dagen na de inname sprak brigadier Campbell hier zijn troepen toe. Een iconisch zeer bekende foto, met een massa soldaten als mieren hangende aan de oever. De brug is helaas in slechte staat. Ze lijkt wat verkommerd, zoals het oude routier-restaurant ‘Le Riqueval’ aan de overkant. Gelukkig is hier nog zoals vanouds het eten eenvoudig, lekker en goedkoop.

www.ot-vermandois.com

De tunnel loopt ook onder het dorpje Bony en de Amerikaanse begraafplaats. Het Amerikaanse leger in W.O. I nam ook deel aan de inname van de Hindenburglinie. Het Somme American Cemetery is een van de vijf Amerikaanse begraafplaatsen van W.O. I in Noord-Frankrijk (juist buiten Parijs ligt de zesde). Het wordt beheerd door het AMBC (American Battle Monuments Commission), de Amerikaanse tegenhanger van het Britse CWGC. Er staan bijna 2000 zerkjes, ook enkele Amerikaanse verpleegsters hebben er hun laatste rustplaats. De Memorial Chapel wordt op dit moment gerestaureerd.

Keren we nog even terug richting St.-Quentin. In een buitenwijk is er een zeer nostalgisch dubbelmuseum. ‘Village des Métiers d’Antan & Musée Motobécane’ opende in 2012 op een deel van de grond van de oude Motobécanefabrieken, ontsproten uit het brein van een groep enthousiastelingen.

Je vindt er een reconstructie van meer dan 55 beroepen, ambachten en geneugten uit vervlogen tijden met meer dan 20.000 objecten uit het dagelijkse en professionele leven van vroeger. Een levensgroot dorp met veel attributen die sommigen nog zullen herkennen. Stap in een reis door de tijd, bezoek het schoolklasje, de papierwinkel of de schoenmaker. Op het centrale pleintje rust je wat uit in het dorpscafeetje, speel je wat antieke spelletjes en bewonder je de verschillende gerestaureerde karossen en koetsen in de verte.

Het tweede deel is gewijd aan de geschiedenis van het merk Motobécane. In 1924 rolde hier het eerste model van de band. In 1949 werd de ‘Mobylette’ geboren. In 1983 werd de naam veranderd in MBK en kwam het in handen van Yamaha. Meer dan 120 modellen kan je bewonderen.

Voor je vertrekt, kan je nog de volledig gerestaureerde tram uit St.-Quentin bewonderen. Restauratie wordt hier in eigen huis gedaan en de vele vrijwilligers hebben in de catacomben nog veel materiaal dat ze later kunnen tentoonstellen.

www.village-metiers-dantan.fr

Wat mooier dan te eindigen op de markt van St.-Quentin. Op woensdag en zaterdag te vinden in het centrum met een deel in de overdekte ‘Hallen’. Wandelend tussen de groente- en fruitkramen, viskramen, kazen en vlees moest ik aan de woorden van Rick Stein denken tijdens zijn culinaire tocht door Frankrijk “Secret France”. “Go to the French markets and you can see what I mean”.

www.saint-quentin-tourisme.fr

Tekst en foto’s: A. Charrin