Le Canal de St Quentin is ruwweg de verbinding tussen het Schelde bekken in het noorden en het Seine-Oise gebied in het zuiden. Ongeveer 92 km kanaal wordt onderbroken door een 22 tal sluizen. Het oude kanaal werd in 1810 ingehuldigd door Napoleon samen met twee tunnels. In de Eerste wereldoorlog werd het kanaal geïntegreerd in de Duitse Hindenburglinie.

Het kanaal is gebouwd in moerassig gebied en langs het kanaal is er nu een diverse fauna en flora. In het midden van de XIXe eeuw kreeg het kanaal concurrentie van de spoorweg en in 1965 werd het veel bredere Canal du Nord geopend. Het vervoer van kolen en graan verdween bijna geheel maar nu is het kanaal de ideale basis voor de pleziervaart.

Men is nu ook recent bezig met het verwijderen van wieren, lis, en kroos uit het kanaal om de doortocht te vergemakkelijken. Met troeven zoals een landelijke omgeving, rustig varen en de nabijheid van twee kunststeden kan het Kanaal een grote toeristische troef worden.

Het kanaal begint ruwweg in Cambrai waar het aansluit op het Kanaal van de Schelde ( Canal de l’Escaut). Cambrai beschikt over een ruime” Port de Plaisance”. Er is plaats voor rond de 80 boten en een tankvoorziening( gazole). De havenmeester staat ook ter beschikking voor verdere informatie, zoals over de doorgang door de tunnel van Riqueval. Het centrum van Cambrai zelf is maar een 10 tal minuten van de haven en het is ook een ideale uitvalsbasis voor fietsroutes in de omgeving.

Cambrai.
Deze stad met ongeveer 30 000 inwoners heeft veel doorstaan door de eeuwen heen. Belegeringen, oorlogen en verwoestingen. Telkens verrees ze terug door vele Renaissance ’s. Vooral WOI hakte er fel op in. Het middeleeuwse Cambrai werd vanaf augustus 1914 bezet door de Duitsers en quasi totaal verwoest achtergelaten.

De wederopbouw kwam er met modern rationalisme en Art Deco. Regionalisme en Vlaamse inspiratie gingen hand in hand. De stad verzoende de wederopbouw met modern rationalisme en nieuwe normen. Vooral de kerken getuigen van een zorgzaamheid waarmee dit gebeurde. Het is nuttig om je bezoek aan de stad te beginnen bij ‘ CambraiScope”, dat trouwens gratis te bezoeken is.

De locatie is in het oude Jezuïetencollege, dat nu de naam Le Labo heeft. ( Cultureel Labo). Een perfecte introductie op de stad om het architectonisch, stadskarakter en landschapserfgoed te ontdekken door middel van audiovisuele beelden, maquettes, bewegende reliëf plannen en films. Het biedt de bezoekers de gelegenheid tot het begrijpen van de geschiedenis en de gebouwen van de stad. Ruwweg krijgen we vier thema’s voor ons met: Cambrai en zijn grondgebied rond de Schelde, De vorm van de stad, een tijdlijn in de geschiedenis en de gebouwde huidige stad.

De audiovisuele reliëfkaart geeft in 12 minuten de geschiedenis weer van de stad. CambraiScope opende in 2019 en is ook trots om te tonen dat de stad in 1992 het label ‘ Stad van Kunst en Geschiedenis’ kreeg. In Le Labo is ook de moderne bibliotheek met leeszaal gevestigd en er zijn ook tijdelijke tentoonstellingen. Binnenkort zal er één starten over Les Bétises De Cambrai, een lekkernij waar ik nog op terugkom.

Wandeling door de stad.
Misschien best beginnen bij La Maison Espagnole. Dit huis, deels in hout met een puntgevel dateert uit 1595 en is het oudste gebouw van de stad. Het huisvest nu het Office de Tourisme, handig voor informatie en stadsplan. Op het plein zie je twee kerken: de Jezuïeten kapel uit 1692, die nu dienst doet voor tijdelijke tentoonstellingen, en de Notre-Dame Cathédrale. Deze kathedraal heet voluit: O.L.V. Van Genade en is in klassieke stijl uit 1700.Het is de zetel van de Aartsbisschop van Cambrai. In de kerk onder meer: de tombe van François Fénelon, briljant schrijver en aartsbisschop van Cambrai rond begin 18e eeuw, die veel voor de streek betekende. Ook Antwerpen is hier vertegenwoordigd met een ‘ tromp l’oeul ‘van de Antwerpse kunstenaar Martin Geeraerts uit 1745.

Via de enkele nog bestaande straatjes met kasseien kom je vlug bij de Saint-Géry kerk, een voormalige abdijkerk waar we weer onze Antwerpse trots kunnen bovenhalen. Boven één der altaren komen we “ Een Graflegging’ uit 1616 van P. P. Rubens tegen. De kerk bestaat architectonisch uit Hollandse Barok en Frans Classicisme. In de verte doemt al de toren van het Belfort op, eigen aan Noord Frankrijk. Zoals gewoonlijk op “ La Grand’ Place: het Stadhuis dat in 1932 volledig gerestaureerd werd en op de klokkentoren twee grote uurwerkslagers Martin en Martine, de beschermers van de stad. De Grote Markt is een mixed van allerlei stijlen van Hollands aandoende kantelgevels tot een gebouw uit de jaren ’50.
Een stad kende vroeger altijd verdedigingsmechanismen. Hier in Cambrai was er ooit een Citadel. Een Pré Vauban type, gebouwd onder Karel V rond 1500. Bovengronds is er nog weinig bewaard maar de ondergrondse ruimtes bestaan nog. Deze galerijen hebben een lengte van 7 km en zijn 15 meter onder de grond. Op geregelde tijdstippen kunnen ze met gids bezocht worden. Cambrai zelf kent door de exploitatie van krijt en kalksteen een enorm net van ondergrondse galerijen. Men spreekt zelfs over een totaal van meer dan 300 km.
Om het fotografisch plaatje rond te maken, Cambrai beschikt nog over de restanten van twee barokke stadspoorten uit de 17e eeuw: Porte de Paris en Porte Notre Dame.
Les Bétises de Cambrai.
Le Cambrésis is altijd een smeltkroes van creativiteit geweest. Dit vinden we ook terug in de lekkere producten dat deze streek voortbrengt. In Frankrijk is Andouillette vooral gekend in de formule met varkensvlees. L’ Andouillette de Cambrai echter wordt met kalfsvlees gemaakt. Maar Cambrai is vooral gekend voor Les Bétises. Het is oorspronkelijk een geparfumeerde bonbon met muntsmaak, Het is ontstaan, zoals dikwijls, per vergissing ergens in de 19e eeuw bij een lokale suikergoed fabrikant. Een bakkershulp laat suiker aanbranden ( karamelliseren)en men probeert de bereiding te redden door er krachtig in te roeren en het te beluchten door er O2 bij te voegen. Tot hun verbazing ontdekken ze dat het suikermengsel verkleurt. Zo ontstond het lekkere snoepje dat we nu nog vinden in Cambrai bij Maison Despinoy, officieel de enige echte createur. Op afspraak kan je alleen in de morgen, van dichtbij de artisanale fabricatie zien: van het moment dat suiker en glucose wordt gemengd en gekookt in de ketels tot het beslag via de kneed-en rolmachines te voorschijn komt in zijn verpakking. Er zijn nu zeven smaken, buiten de munt is er bv. ook groene appel, sinaas en viooltjes smaak. Despinoy heeft een mooi gestockeerde winkel met ook aandacht voor nostalgisch verpakkingsmateriaal. Om het verhaal rond te maken, er zou een beroemde uitspraak zijn geweest van de moeder van het bakkershulpje: “ Tu est bon a rien, tu as encore fais des bétises”.
www.betises-cambrai-despinoy.fr
Voor de stad: www.tourisme-cambresis.fr
Le Touage de Riqueval
Riqueval heeft een opmerkelijke oorlogsgeschiedenis en bezoek zeker de Pont de Riqueval, een ietwat verkommerde brug over het Saint-Quentin kanaal, juist buiten het dorpje Bellicourt en gelegen over een nostalgisch routier restaurant ‘ Le Riqueval’, oubollig van buiten maar met een (h)eerlijke keuken. De brug is vooral bekend van een iconische foto waarop Brigadier Campbell duizenden soldaten toesprak drie dagen na de inname in september 1918. Duizenden die als mieren de berm bezetten.
De rivieren en kanalen hebben hier altijd een belangrijk karakter gehad. In het gehucht Bellicourt is er een echt architectonisch wonder, Le Tunnel Souterrain de Riqueval. Napoleon zelf kwam de tunnel inhuldigen en heeft een lengte van 5,6km. Niet alleen de tunnel is uniek maar ook de wijze waarop de boten de tunnel doorvaren is speciaal. De techniek voor het doorvaren is een kettingsleepboot. De boot trekt zich voort via een ketting op de bodem, de ketting is iets meer dan 8.000 m lang. Door de jaren heen is de manier van trekken verschillende malen gewijzigd. Beginnen deed men gewoonweg door de boot te trekken met mankracht: 7 tot 8 man deden er ruim 12 tot 14 uur over. Hierna schakelde men over op een sleper geduwd door 7 tot 8 paarden, die op een rotonde molen van de sleper stonden. Industriële kracht kwam later door het gebruik van stoom ( de toueur a vapeur) Dit systeem gaf echter geregeld rookvergiftigingen en vanaf 1906 schakelde men over op een elektrisch model voor de sleper. Hoe dit allemaal in zijn werk ging en hoe het er nu aan toegaat zie je in de tot museum omgebouwde toueur. Het hedendaags systeem kan tot 30 boten trekken, de doortocht duurt ongeveer drie uur. De tunnel wordt nog steeds gebruikt door lichte vrachtschepen of plezierbootjes. De breedte is zeer beperkt zodat niet alle boten er door kunnen. Hierdoor wordt het kanaal ook minder gebruikt. Het Canal du Nord dat in de jaren ’60 ontstond, heeft veel taken overgenomen. Bekijk ook zeker de zeer duidelijke film over de Touage. je kan hem bekijken in het gebouw van de dienst van toerisme van de streek naast het museum. De tunnel bereik je na een fikse afdaling en als je geluk hebt kan je een passage van de sleper zien. De doortochten gebeuren alleen in de morgen en niet op zondag. Vanuit Riqueval kan je een achttal kleine fietsuitstappen maken ( max 20km). Brochure hier op het OT. Een leuke tip : van hieruit is het maar een zestal kilometer fietsen tot de bron van de Schelde te Gouy.
De kleinere tunnel van Tronquoy, ietsje verder ( 1 km ) kan je zo doorvaren.
Saint-Quentin.

In Saint-Quentin gaat het kanaal over in het bekken van de Somme. Hier is de Port de Plaisance aan een grondige restauratie toe. Het project zit nog maar in de startblokken en zou een vijftal jaren duren. Je kan er echter wel aanmeren. Saint-Quentin is een gezellige stad, gelegen halverwege tussen Brussel en Parijs.

Het is de onderprefectuur van het Aisne departement en de hoofdplaats van Hoog Picardië. De regio rond de stad met ruwweg een 55.000 aantal inwoners heeft veel natuur en verborgen parels. De stad bruist niet alleen in het centrum van kunst en geschiedenis. De laatste jaren van Wereldoorlog Eén waren nefast voor de stad. Lang bezet door de Duitsers werd ze bijna volledig vernield en moest een enorme wederopbouw starten. Dit ging van start in de beginjaren ‘20 en men ging voluit voor de Art-Deco architectuur.


Rond Place de l’Hôtel de Ville
De aanwezigheid van de Art-Deco stroming voel je zeker rond deze Grand Place. Ze ligt middenin het circuit door de stad dat het Office de Tourisme heeft uitgestippeld en in een handige brochure heeft gegoten. De nieuwe stijl leunde sterk aan bij het nieuwe “ art de vivre”, de jaren na de oorlog of “ Les Années Folles”. De stijl speelde mee op de nieuwe behoeften met onder meer de opkomende mechanisatie en de industrialisering. Ze wou ook breken met de ‘wanorde’ van de Art Nouveau en een terugkeer naar klassieke traditie. We zien bij de nieuwe stijl een strakke en eenvoudige vormgeving, geometrische patronen, abstracte vormen en een fel helder kleurgebruik. Ook in mozaïek en smeedwerk. 3.000 voorgevels vormen het Art-Deco erfgoed van de stad. Het erkerraam doet ook zijn intrede.
Het stadhuis is één van de weinige gebouwen die ontsnapte aan de vernieling. Het is een parel van laat gotiek met liefst 173 beelden die de voorgevel versieren. De raadzaal is pure Art-Deco met een houten lambrisering en warm aandoende lampenkapjes. De trouwzaal heeft in het gebinte gebeeldhouwde figuren die de belangrijkste personages van de stad uitbeelden. Van beul tot burgemeester over de nar.
Onderweg kom je ook de oude façade van de cinema Le Carillon tegen en ga zeker even de inkomhal van het hoofdpostkantoor binnen. De oude Criée municipale werd gebruikt als vishal.
De Basiliek.
De basiliek kreeg haar titel in 1876 en was eerst een collegiale kerk. Gebouwd tussen de XII e en XV e eeuw is het een synthese van gotische architectuur. De basiliek werd zwaar beschadigd tijdens de Eerste Wereldoorlog en toen de Duitsers de stad halsoverkop verlieten waren er zelfs plannen om de basiliek op te blazen. Sommige pijlers werden uitgehold om er explosieven in te plaatsen, die holtes zijn nog steeds zichtbaar. Veel in het interieur is gewijd aan de heilige Quintinus, naar wie de stad is genoemd. In het begin van het kerkschip is er het 360 m labyrint, een labyrint dat de gelovigen op hu knieën aflegden. Vooral mooi van bovenuit, soms is er gelegenheid tot hoogtetoer via het herstelde orgel. Ook heeft de basiliek in het midden van het schip tegenover elkaar twee mooie Art-Deco glasramen, een ervan over Saint-Thérèse, patroonheilige van de soldaten.
Le Parc d ‘Isle.
Niet ver van het centrum van de stad is er Le Parc D’Isle en het Isle Sauvage. Vroeger een moerasgebied maar nu een groene oase met veel recreatiemogelijkheden. Het watergebied heeft contact met een stuk van de Somme rivier die niet ver vandaan zijn bron heeft. Ook het Canal de Saint-Quentin is nabij. Aan het begin van het park kom je het grote oorlogsmonument tegen. Le Monument aux Morts, het staat op de plaats waar ooit een molen stond. Uit graniet en 31 m lang heeft het als bijzonderheid dat het niet alleen een monument is als herdenking aan Wereldoorlog Eén maar ook twee andere oorlogen beschrijft. Eén uit 1557 en een andere uit 1870.
Het park zelf heeft openingsuren en is gratis. Het zag zijn oorsprong in 1970 en heeft de laatste jaren een grondige restyling gehad. Er is een modern onthaal gebouw ( La Maison du Parc) , een zoo in twee gedeelten met dieren uit verschillende continenten. Er is een speelzone met boomklimmen en je kan ook doorheen het reservaat wandelen. Een volledige rondwandeling is 5 km.
Le Village des Métiers d’Antan & Musée Motobécane.
Een hele mondvol en dit dubbelmuseum staat in een buitenwijk van Saint-Quentin op een goede 25 minuten stappen vanuit het centrum. Je kan er ook met de wagen naar toe, er is genoeg parking. Het dubbelmuseum opende op één van de oude sites van Motobécane, de oorspronkelijk Franse bouwer van moto’s en aanverwanten. Hier rolde in 1924 het eerste model van Motobécane van de band. Herleef de geschiedenis via meer dan 120 modellen, sommige echte prototypes. In 1949 werd hier de Mobylette geboren. In 1983 werd de naam veranderd in MBK en kwam het in handen van Yamaha. Motobécane maakte ook fietsen en leverde een periode aan grote Franse wielerploegen hun materiaal. Uit 1973 staat hier de fiets van Luis Ocana, ooit een grote Tourrenner. Zelfs buitenboordmotoren en elektrische hegscharen zagen het licht bij Motobécane.
Het tweede en grootste deel van het museum is gewijd aan een reconstructie van meer dan 55 beroepen, ambachten en geneugten uit vervlogen tijden. Met meer dan 20.000 objecten uit het dagelijkse en professionele leven van vroeger. Een levensgroot dorp met veel nostalgie waarin je als het ware een reis door de tijd maakt. Bezoek het schoolklasje, de schoenmaker of de melkerij. Er is een klein dorpscafeetje, dat meestal ’s middags bemand is door vrijwilligers. Ook veel gerestaureerde karossen en oude speeltuigen. Alles is indoor. De site doet ook aan restauratie.
Tekst en foto’s: Gust Charrin.
			
															











