Wie rond deze tijd van het jaar een nachtelijke wandeling in het bos maakt, krijgt waarschijnlijk het ge-oehoe van de Bosuil te horen. Rond Valentijn zoekt de uil het gezelschap van een vrouwtje. Het gaat de uilensoort de laatste jaren voor de wind in Vlaanderen. Bosuilen zijn vroege vogels: in februari zijn ze al volop bezig met baltsen. Dan klinkt het geluid van het mannetje dat je in élke spannende film hoort: “Hoe… hoe-hoe-hoe-hoeeee…”. Het is al vanop grote afstand hoorbaar. De kans dat je een Bosuil te horen krijgt, is de laatste decennia sterk toegenomen. Vandaag de dag komt de Bosuil over de volledige breedte van Vlaanderen voor.
Het is niet verrassend: Bosuilen vind je doorgaans in loof- en gemengde bossen. Maar sinds de sterke uitbreiding voelen ze zich ook in kleinere bossen, stadsparken, dreven en grote tuinen prima thuis, zolang er maar geschikte broedplaatsen zijn. Dat zijn oude bomen met grote holtes, oude nesten van andere vogels, gebouwen met openingen om ongestoord in en uit te vliegen (zoals zolders, kerktorens en schuren) of speciale nestkasten. In de nestkasten die worden voorzien voor Bosuilen worden soms ook andere holenbroeders aangetroffen zoals Holenduiven, Kauwen of Eekhoorns.
Op voorwaarde dat koning winter zijn grootste kracht heeft verloren, begint de soort al rond deze periode van het jaar te broeden en legt ze als eerste van alle broedvogels een ei. Al in de winter gaat de Bosuil op zoek naar een geschikte partner. Zijn karakteristieke baltsroep vormt daarbij een onmisbaar instrument. Hiermee maakt hij zijn soortgenoten duidelijk dat het gebied waarin zijn broednest zich bevindt, verboden terrein is geworden.
Als één mannetje begint, hebben het vrouwtje maar ook zijn naburige soortgenoten de neiging hierop te antwoorden. Het vrouwtje laat ‘s nachts ook vaak een schril ‘kewiek’ horen. Die klinkt dan in duet met de roep van haar mannelijke tegenhanger. Het vrouwtje broedt, maar alleen als ze te eten krijgt van het mannetje. Voor wat, hoort wat. Een koppel blijft hun hele leven samen in hetzelfde territorium, tenzij een van beide partners sterft. Het resultaat van een liefdesnestje is meestal twee tot vier witte, rolronde eieren, die na een kleine maand uitkomen.
Jonge (Bos)uilen worden takkelingen genoemd. Ze zijn nieuwsgierig en gaan op onderzoek. Vanuit hun broedhol klimmen ze naar het vlieggat omhoog. Ook als ze nog niet kunnen vliegen, springen ze uit het nest eens ze ongeveer 30 dagen oud zijn. Ze belanden dan op de bosbodem of klauteren door struiken, langs takken en schors opnieuw naar een veilige zitplaats. Zulke takkelingen laat je best met rust. Het zijn goede klimmers en de oudervogels houden altijd een oogje in het zeil. Vaak kan je de jongen overdag van hoog in de bomen luid horen bedelen voor lekkere hapjes.
Bosuilen vind je doorgaans in loof- en gemengde bossen. Maar sinds de sterke uitbreiding voelen ze zich ook in kleinere bossen, stadsparken, dreven en grote tuinen prima thuis (foto: Eric Malfait)
In jaren zonder muizen slaan ze een broedseizoen over, maar wanneer die schaarste zich in de loop van het broedseizoen laat voelen, wijzigen ze hun menu en schakelen ze over op vogels zoals mussen, vinken en mezen.
Naast zijn unieke geluid, kan je de Bosuil herkennen aan zijn ronde kop en grote gitzwarte ogen. Het dier heeft, in tegenstelling tot verschillende familiegenoten geen oorpluimen. Bovendien zijn ze vaak het onderwerp van folklore, want het mysterieuze geroep en zijn nachtelijke levenswijze spreken tot de verbeelding. Zo betekent het woordje ‘strix’ in zijn wetenschappelijk naam ‘Strix aluco’, heks. Is er dan toch een reden om te gaan bibberen?