Na een lange werkdag is een moment van ontspanning voor veel mensen heilig. Tegenwoordig zijn er heel wat manieren om onze vrije tijd in te vullen: hobby’s, afspreken met vrienden, tv kijken, sporten, reizen … In de jaren ’50 was er veel minder tijd en ruimte voor ontspanning, en die schaarse tijd werd ook helemaal anders ingevuld. Herinner jij je deze 8 weetjes over vrije tijd in de jaren ’50?

1. Meer werken, minder rusten
Dezer dagen telt een gewone werkweek voor de meeste loontrekkenden 38 uur. In de jaren ’50 klopten ze makkelijk 10 uur per week meer en werkten ze door in het weekend. Daar stonden geen extra vakantiedagen tegenover, in tegendeel: ze konden slechts 12 dagen betaald verlof nemen, nu zijn dat er gemiddeld 20 à 24. Ook de zelfstandigen hadden weinig tijd om iets anders te doen. De boeren bijvoorbeeld moesten continu in de weer zijn om de dieren te verzorgen.

2. Samen op het trottoir
Na een dag hard werken, kan even zalig nietsdoen een hele verademing zijn. Als het mooi weer was, zaten veel mensen buiten op het trottoir voor hun huis. Ze brachten stoeltjes mee naar buiten en gingen gezellig een praatje maken met de buren. Een beeld dat je nu nog maar heel weinig ziet.

3. Zondag rustdag?
Zowat alle katholieken gingen op zondagochtend naar de mis, omdat ze dat zelf zo wilden, voor hun geloof, of omdat dat nu eenmaal zo hoorde.  Nadien kwamen er vast familie of vrienden over de vloer, of de mannen gingen op café. Bij een frisse pint gingen ze er kaarten, biljarten, vogelpikken of tafelvoetbal spelen. Er was vast ook ergens een kermis, processie of stoet aan de gang. Veel mensen haalden ook plezier uit vissen, vinkenzetten, volksspelen, lezen en naar een voetbalwedstrijd of koers gaan kijken.

4. ‘k Zie zo geire mijn duivenkot

ADN-ZB/Kaufhold/12.2.80/Berlin: Zu den rund 300 Sporttaubenzüchtern der DDR-Hauptstadt gehört der 43jährige Karl-Heinz Struck aus Johannistal. Er selbst besitzt etwa 120 Tauben.


Duivensport was enorm populair in de jaren ’50. Zowat 250.000 ‘duivenmelkers’ hielden zich in ons land bezig met zo’n 10 miljoen reisduiven. Tussen maart en oktober werden duizenden duiven op de trein, vrachtwagen en zelfs het vliegtuig (met Airpigeon!) gezet naar Frankrijk en Spanje. Daar aangekomen, werden ze op zondag zo gelijktijdig mogelijk ‘gelost’, waarna de duiven weer naar huis vlogen. De hele middag stonden hun eigenaars vol spanning op hen te wachten in de tuin. (Foto: Bundesarchiv, Bild 183-W0212-034 / Kaufhold, Reinhard / CC-BY-SA 3.0)

5. Ochtendturnles op de radio
De meeste gezinnen hadden een radio thuis, en zowat iedereen luisterde er wel eens naar. Je kent ze wel nog, de logge bakken met een houten omhulsel. Er waren ook al kleinere, goedkopere transistorradio’s te koop. Gekluisterd aan de radio, kon je luisteren naar het nieuws, klassieke muziek, concerten en luisterspelen. De radiomakers hielpen je zelfs je spieren los te gooien door een turnles te presenteren voordat de werkdag begon.

6. Samen naar tv kijken bij de buren
De Belgische tv-omroep werd opgericht in 1953. Tv-kijken was dus nog een heel pril fenomeen en ook de toestellen waren erg duur. Een tv was dan ook een statussymbool, enkel weggelegd voor de welgestelde gezinnen. Vaak kwamen er vrienden, familieleden of buren meekijken. Niet altijd even plezierig voor de gastheer en -vrouw, waardoor sommigen de antenne probeerden te verstoppen achter de schoorsteen of op zolder in de hoop dat niemand te weten zou komen dat ze een tv hebben.

7. Iedereen naar Lourdes
Het merendeel van de Belgen, zeker 80 procent, ging nooit op reis, behalve naar Lourdes. Van boer tot hogere bediende, jeugdbewegingen en andere verenigingen – iedereen die een beetje christelijk was, trok wel één keer in z’n leven op bedevaart naar de Mariastad. (Foto: Dennis Jarvis)

8. Met de auto op pad? Pas op voor een ‘kokende motor’
Wie wel op reis ging, trok veelal naar de kust of naar de Ardennen met de trein of de bus. Een minderheid ging naar het buitenland. Gezinnen die een auto hadden, konden natuurlijk daarmee op pad. Maar dan moest je er de mankementjes ook bijnemen. Zo kwam het niet zelden voor dat de remmen oververhit raakten of dat de motor ging koken, zeker in de bergen. Zo schreef de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond in 1960 in het boekje ‘Veredelde rijkunst & op reis met uw auto’: ‘Wees niet boos, als uw motor eens gekookt heeft – begrijp, dat het misschien toch aan u kan hebben gelegen, wellicht hebt u te laat teruggeschakeld. Misschien hebt u te vroeg teruggeschakeld, want ook het te snel rijden op de lagere versnellingen kan het koken bevorderen.’

Deze weetjes komen uit ‘Vroeger was alles anders’ van Korneel De Rynck. Dit boek gaat over schepjes cichorei in de koffie, buurtcinema’s en stoffige kolenkachels. Maar ook over telegrammen, bedevaarten naar Lourdes en toiletten buiten het huis. Vroeger was alles anders. Of toch zeer veel.
Verrassend voor jongere generaties, en heel herkenbaar voor wie een dagje ouder is.
Korneel de Rynck, Vroeger was alles anders, Angèle, 300 p., 22,50 euro

Auteur: Inneke De Corte

Foto’s: www.seniorennet.be