Zijn werk is extralarge, zijn najaar is dat ook. Met een tweede solo-expo Two Trees en een eerste monografie, uitgegeven bij Hannibal, neemt Ben Sledsens definitief zijn plek aan het kunstfirmament in. Veel om nerveus van te worden. Niet zo bij Ben. Zorgeloos oogt hij. Met zijn galerist Tim Van Laere vormt hij een tandem. Een gesprek over de kunstpraktijk, artistiek én zakelijk. “Tim doet wat ik niet wil doen en geeft me de mentale ruimte om mijn verhalen te vertellen.”

We ontmoeten Ben werkend in zijn atelier. Veel half uitgeknepen tubes acryl- en olieverf, maar er heerst hoogstens kalme chaos, zowel op de werkvloer als in zijn hoofd. We zien veel ingekaderd werk, klaar om vervoerd te worden naar de galerie. Hij heeft zijn eigen beeldtaal. Het felle kleurgebruik en de naïef romantische composities typeren zijn persoonlijk utopia op doek. Hier ontstaat en rijpt zijn werk. Verder in de straat woont hij ook. “Er is afstand, maar ik kan op elk moment van de dag binnen. Dat is een geruststelling. Het nadenken over een onaf werk, het geeft me rust. Ik heb die struggle in mijn hoofd nodig.”

Het is een bijzonder moment om het uiteindelijk aan de witte muur in de galerie te zien. Eens het werk is ingekaderd, is het vooral genieten. Het kan niet meer mislopen. Het is een afgewerkt geheel. Vernissages zijn mooie momenten. Met familie, vrienden en collega’s van de galerie. Tim Van Laere maakt er een punt van om zoveel mogelijk kunstenaars uit zijn stal erbij te hebben op een opening. Het is een hoogtepunt, een beloning. Maar ook het signaal dat ik een nieuw hoofdstuk kan aansnijden. Momenten van tevredenheid hoeven niet te lang te duren. Ik stel mijn werk en mezelf constant in vraag. Kan het beter? Kan ik het op een andere manier benaderen? Neem ik het dan terug, dan kan ik het zien als toeschouwer. En dan zie ik vreemde elementen of verhoudingen die niet helemaal kloppen. Pas als de twijfel wegebt, is een werk af. Vervolgens begint het avontuur opnieuw. Het is een permanent zoeken en dingen ontdekken. Intimiderend is het witte doek slechts zelden.

Wat ik doe, valt samen met wie ik ben. Ik voel me een visuele verhalenverteller. Ik wandel veel, hou van de natuur en laat me erdoor dirigeren. Het is nooit zomaar iets. Het idee is de basis. Er moet een reden zijn, al zal het nooit letterlijk een idee zijn. Het is reeds een interpretatie, die verder kan geïnterpreteerd worden door de toeschouwer. De natuur is primair. Ik hou van het organische, groot en klein. Ik hanteer een combinatie van acryl en olieverf. Acryl voor de achtergrond en olieverf voor de voorgrond. Olieverf kan op acryl, maar niet omgekeerd. Olieverf zou bewegen, mocht je er met acryl over schilderen. De combinatie bepaalt de eigenheid van mijn werk. Het is een stuk van mijn vocabulaire. Ik probeer me daar op mijn manier ook meester van te maken. Ik herken mezelf in zijn stijl en thematiek. Ik heb echter meerdere helden, waarnaar soms wordt verwezen. Rousseau voor het naïeve en de jungle thema’s, Matisse voor de kleur en Bruegel voor het interpreteren van landschappen. Ik begrijp dat ook. Het gaat zo in de kunstgeschiedenis. Picasso keek naar Cézanne tot op het moment dat hij bekend werd. Dan zeggen ze niet meer dat jouw werk op dat van iemand anders lijkt, maar dat nieuw opkomend talent op jou lijkt. Dat is het schakelmoment en dan heb je jouw stempel gezet. Dat is echter een proces van een heel leven.
Je leert uit elk schilderij. Je neemt het mee als bagage. Na een aantal schilderijen ben je bij een beeld aangekomen dat je nooit had kunnen maken, zonder het vorige. Het is geen tovenarij. Het is teruggaan en vooruitgaan. Een duidelijk eigen oeuvre is belangrijk voor de evolutie van je werk. Een lijn door al het werk heen, niet gebonden aan een welbepaalde expo of project.
Het is zoals een nieuw pak. Je zoekt je weg en installeert je. Eens je begint, biedt het een frisse kijk. Het eerste werk in een nieuw atelier vlot meestal wel. Ik kan dan niet wachten, ik heb er dan veel zin in. Misschien wil ik nog meer ruimte, want ik maak nogal grote werken.
Ik hou wel van publiek als ik aan werk ben. Ik laat niet iedereen binnen, maar vrienden zijn welkom. Laat ze maar babbelen en een glas drinken. Ik ervaar hen allerminst als pottenkijkers. Schilderen is natuurlijk een vrij eenzaam beroep, zonder naaste collega’s. Die eenzaamheid kan wel eens wegen. Ook mijn galerist nodig ik geregeld uit. Ik voelde dat hij mijn werk zou begrijpen. En omgekeerd begrijp ik hem. Er moet een klik zijn. Je gaat echt een relatie aan met elkaar. Toen hij voor het eerst kennis maakte met mijn werk, vroeg hij of hij mocht langskomen. Hij is me dan blijven volgen. En op een dag vroeg hij of ik een expo wilde doen in de galerie. Dat was de start. Het gaf me een enorme drive. Mezelf schilder noemen deed ik al langer. Maar vele mensen zijn bang van het woord kunstenaar. Alsof je het niet hardop durft te zeggen. En uiteindelijk is het ook slechts een woord. Ik wil mijn ding kunnen doen, niet in spreektaal, wel in beeldtaal. Verwondering opwekken. Ik werk redelijk traag, maar laat me geenszins opjagen. Ik voel eigenlijk geen druk. We bespreken samen welke projecten op tafel liggen en bepalen wat kan of niet. Tim kent de wetten van de kunstmarkt. Ik kan gerust zijn en mij op mijn werk concentreren.
Foto’s: Jef Boes / Flanders DC