Het wegvervoer verdeelt de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ lidstaten. Ze hanteren steeds vaker een oorlogsretoriek en slingeren verwijten naar elkaars hoofd. Dat is geen goede evolutie, omdat de uitdagingen in de sector eigenlijk elders liggen. En ze zijn groot.
Toen negen West-Europese transportministers enkele dagen geleden de ‘Road Alliance’ tegen de sociale dumping ondertekenden, werd dat in Centraal- en Oost-Europa ervaren als een oorlogsverklaring. De huidige wetgeving heeft de vervoerders van de ‘nieuwe lidstaten’ een prominente rol in het Europese wegvervoer gegeven, en die positie willen ze met hand en tand verdedigen.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de jongste dagen meerdere initiatieven zijn genomen tegen wat die landen ‘protectionisme in het wegvervoer noemen’. Vooral Frankrijk en Duitsland zijn het doelwit, voor hun regels over het minimumloon van vrachtwagenchauffeurs.
Zo heeft de Poolse minister van Transport Andrzej Adamczyk zijn collega’s van de nieuwe lidstaten aangespoord om front te vormen tegen de West-Europese landen. In maart wil hij hen samenroepen om maatregelen te bespreken tegen de discriminatie van hun transporteurs. Dat Polen het voortouw neemt, is niet verwonderlijk: het land telt vandaag 33.000 transportbedrijven die meer dan 100.000 chauffeurs tewerkstellen.
Ook in het Europees Parlement roeren de Oost-Europese vertegenwoordigers zich. Slovaakse, Bulgaarse en Letse Europarlementariërs van de conservatieve fractie ECR (waartoe de NV-A behoort) hebben hun collega’s overtuigd om een open brief te sturen naar Transportcommissaris Violeta Bulc. Ook zij klagen het protectionisme aan van de West-Europese lidstaten. “Hun strijd tegen de zogenaamde sociale dumping is niet meer dan een afscherming van hun markt. Ze maken de eenheidsmarkt kapot en beteugelen de concurrentie”, stellen ze.
Bulc wordt in het EP ook bestookt met parlementaire vragen van Oost-Europese Europarlementariërs.
Eigenlijk hebben de Oost-Europeanen gelijk: de regels in West-Europa rond het minimumloon of het bestrijden van de ‘lange’ rustperiodes in de cabine dienen inderdaad om de markt af te schermen en de eigen chauffeurs en bedrijven te beschermen. Maar ze dienen ook om de West-Europese bedrijven die een beroep doen op constructies om goedkope chauffeurs in te zetten, een halt toe te roepen.
Hoewel ze stricto sensu gelijk hebben, moeten de Oost-Europese lidstaten begrijpen dat het zo niet verder kan. De Europese markt is te sterk ontwricht door de opkomst van de transporteurs uit de nieuwe lidstaten en de ‘race to the bottom’ neemt gevaarlijke proporties aan.
Er is immers nood aan een stabilisering van de markt. Door de druk van de goedkopere chauffeurs uit de nieuwe lidstaten kunnen de lonen in West-Europa niet of zeer moeilijk hoger. Dat is met vuur spelen. Zelfs een blinde kan zien dat de vergrijzing een groot probleem wordt en dat een enorme instroom nodig is om de transportcapaciteit op peil te houden. Het beroep van truckchauffeur moet aantrekkelijker worden. Dat zal alleen kunnen als de druk van de ketel is.