In 1887 perfectioneert de Duitse immigrant Emile Berliner de fonograaf van Edison uit 1877, in de VS.
De naam van het apparaat, grammofoon is een omkering van de oorspronkelijke benaming, die letterlijk ‘opname van een klank’ betekent. De belangrijkste verbetering is dat de klank nu op een platte plaat wordt vastgelegd, in plaats van op een cilinder.  De groef is horizontaal gegraveerd, waardoor de naald van links naar rechts op de plaat beweegt. Edison is niet bang voor deze nieuwigheid en beweert dat het geluid van zijn fonograaf getrouwer en zuiverder is door de verticale gravure.

Toch had het publiek vele redenen om de platte schijven te verkiezen boven cilinders. Ze waren goedkoper, omdat ze gemakkelijker in grote hoeveelheden geproduceerd konden worden en waren bovendien duurzamer, makkelijker te gebruiken én ze konden aan beide zijden tot 6 minuten muziek bevatten, tweemaal zoveel als een cilinder van Edison. Tot het einde van de 19e eeuw werden cilinders en grammofoonplaten beiden verkocht, uiteindelijk werd de grammofoonplaat geleidelijk de wereldstandaard.

Na de eerste pogingen met was en glazen schijven, worden de platen gemaakt van met was bedekte zink die vervolgens worden ondergedompeld in een bad met zuur om de groef in het metaal vast te zetten. Deze metalen drager geeft echter nogal wat geluidsinterferentie. Vanaf 1897 werden deze materialen vervangen door schellak, een natuurlijke kunststof gemaakt van de afscheiding van de Aziatische lakschildluis, hars en houtstof. De schijven worden eerst gedraaid met een snelheid van 90 omwentelingen per minuut en vervolgens gestandaardiseerd op ongeveer 78 omwentelingen. Schellak ligt dus aan de basis van de 78-toerenplatenindustrie en zal in de jaren 40 vervangen worden door een synthetische kunststof: vinyl. 

Door het toenemende succes van de plaat, komen er steeds meer labels en bedrijven. De geschiedenis van de Gramophone Company en haar dochterondernemingen, zowel in de Verenigde Staten als in Europa, is een aaneenschakeling van successen, faillissementen, fusies en splitsingen. Het bedrijf staat echter in het geheugen van platenliefhebbers gegrift door het beroemde logo van ‘His master’s voice’, waarop een hond staat afgebeeld die naar een hoorn van een grammofoon luistert alsof hij ‘de stem van zijn meester’ hoort. Dit beeld is van de hand van schilder Francis Barraud, die werd ontroerd door Nipper, de Jack Russell van zijn overleden broer. Aanvankelijk probeerde hij zijn schilderij aan de producenten van de fonograaf te verkopen. Toen dat niet lukte presenteerde hij het aan de de Gramophone Company in Londen, die het kocht voor het vorstelijke bedrag van 100 pond (het equivalent van 10.000 euro vandaag!), maar hem vroeg om de fonograaf te vervangen door een grammofoon. Zo werd het een van de meest herkenbare handelsmerken ter wereld! 

Een andere meesterzet van de Gramophone Company was het aantrekken van beroemde stemmen die voorheen nogal terughoudend waren geweest om hun kunst aan de opnamehoorn toe te vertrouwen. Omdat zij niet naar de studio wilden komen, trokken ze naar hen toe! Productieleider Fred Gaisberg (1873-1951) vertrok in 1899 met zijn opnameapparatuur, zuurreservoirs en een grote hoeveelheid matrijzen, om opnamen te gaan maken over de hele wereld. In 1902 komt hij aan in Milaan, waar hij in de opera tenor Enrico Caruso ontdekt, waarvan hij danig onder de indruk is. De zanger wil uiteindelijk tien romances voor de grammofoon zingen tegen een honorarium van 100 pond, een astronomisch bedrag voor nog geen twee uur werk!
Latere contracten en successen compenseerden deze uitgave ruimschoots. Tot dan hadden de meeste mensen immers niet de gelegenheid om beroemde artiesten te horen optreden. Welke man in de straat kon zich de luxe veroorloven van een avond in La Scala of Covent Garden? Voortaan konden ze genieten van al dat heerlijks in hun woonkamer. De grammofoon wint geleidelijk aan terrein. Hij wordt een stuk tussen de andere meubels in de woonkamer, met een grote hoorn en vaak ook een kast om de platen in op te bergen.

In de jaren 1910 en vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog komen de eerste draagbare grammofoons op de markt, ook wel ‘loopgraafgrammofoons’ genoemd, voor het vermaak van de soldaten aan het front. Na de oorlog, door het groeiende succes van de auto, worden ze ‘koffergrammofoons’ of ‘picknickgrammofoons’ genoemd, omdat ze meegaan op reis, op familie- en vriendenuitjes.

De HMV 102 draagbare grammofoon was de laatste akoestische en volledig mechanische grammofoon die werd geproduceerd. Om hem te gebruiken dien je de koffer te openen en de toonarm uit te vouwen. De hendel om de veer die het plateau doet draaien zit opgeborgen in de koffer. De naald zet je voorzichtig op de plaat, en dan gebeurt het! De trillingen die de naald opvangt worden door het diafragma omgezet in geluidsgolven. Het geluid komt dan via de toonarm in een kegelvormige holte in de kast en wordt versterkt via de opening tussen de plaat en het deksel, dat als geluidsreflector fungeert.
De HMV 102 was beschikbaar op de markt van 1932 tot 1958, het jaar waarin de elektrische platenspeler uiteindelijk verdrong. Daardoor was dit model het meest geproduceerde product van de Gramophone Company. De grammofoon van mim werd gemaakt in 1935.

Tekst: Matthieu Thonon

Foto top: Emile Berliner en zijn eerste gramofoon (© Library of Congress Online Collection)
Foto tekst: Gramofoon HMV 102 (inv. 2018.0089)
Foto’s: www.mim.be