Als beroepsvereniging staan wij positief tegenover de voorgestelde optimalisaties van het Cultureelerfgoeddecreet (CED) en dan in het bijzonder:
Het afschaffen van de voorwaarde dat er een afzonderlijke cultureel-erfgoedwerking moet zijn (artikel 48). Dat befaamde artikel sluit structureel een groot deel van de archiefsector – en in het bijzonder het lokale archiefveld – uit van de Vlaamse ondersteuningsmechanismen en werkt een tweedeling binnen de sector in de hand, temeer omdat ook de ondersteuningsmechanismen vanwege de provincies zijn weggevallen. Als beroepsvereniging pleiten we al van bij de opmaak van het huidige CED in 2016 voor het schrappen van dat uitsluitingscriterium.
Het verdwijnen van subsidieplafonds voor regionaal ingedeelde collectiebeherende organisaties en mogelijkheden om subsidies voor regionale projecten aan te vragen biedt perspectieven voor een betere ondersteuning van een regionale archiefwerking. De vraag blijft wel in welke mate Vlaanderen bereid is om een regionale archiefwerking structureel te ondersteunen. Er blijft grote onduidelijkheid over hoe ze het wegvallen van de provinciale ondersteuning gaan opvangen. Het bovenlokaal cultuurdecreet biedt weinig soelaas, de werking van de erfgoedcellen is ontoereikend en lokale autonomie bemoeilijkt structurele samenwerking …
Dat de Vlaamse overheid een optimalisatie voorziet van procedures, voorwaarden en criteria is een goede zaak. Als beroepsvereniging pleiten wij echter om verder te gaan en ambitieuzer te zijn dan wat men nu voor ogen heeft.
 
Zo pleiten wij naast het optimaliseren van het CED voor twee bijkomende zaken die ons inziens het culturele erfgoedveld alleen maar kunnen verrijken en de positie en internationale uitstraling van Vlaanderen als een culturele erfgoedregio kunnen versterken:
1) Het ombuigen van de manier waarop de werkingsmiddelen voor regionaal ingedeelde archief- en collectiebeherende instellingen worden toegekend als ‘beloningsmechanisme’ naar een ‘impuls-mechanisme’.
Structurele samenwerkingsverbanden ontstaan niet altijd op spontane wijze. Net zoals er incentives zijn om de fusie tussen (kleine) gemeenten te bevorderen teneinde financiële en bureaucratische efficiëntie te bereiken, pleiten wij ervoor dat er ook impulsen komen die initiatieven tot regionale (samen)werkingen in het culturele erfgoedveld kunnen voeden.
2) Het optimaliseren van de erkenning van archieven aan de hand van het kwaliteitslabel.
De aanvraagprocedures, de beoordeling van de aanvragen en de evaluatie van de opgeleverde resultaten kunnen en zouden ons inziens beter en efficiënter moeten. Thans is de focus van het kwaliteitslabel sterk op de formele aspecten gericht en zijn de criteria in essentie geschreven op maat van musea. De beleidsmakers dienen te begrijpen dat de archiefsector verschilt van de museale sector. Daarom pleiten wij er als beroepsvereniging voor de eigenheid van onze deelsector te erkennen en de focus van de erkenningsprocedure meer te richten naar de inhoud en de kwaliteit en minder op formele en vormelijke aspecten. Met andere woorden meer op maat van de respectievelijke deelsector. Nu zijn de criteria – en zelfs de aanvraagformulieren –  museumgericht en niet aangepast aan de eigenheid van een archiefwerking.
 
Uit het infomoment van 31 maart bleek dat een herziening van de procedure voor het kwaliteitslabel niet in de voorziene scope van de optimalisatie-oefening zit. Als Vlaanderen voor zijn cultureel-erfgoedbeleid deze erkenning blijft hanteren als voorwaarde voor ondersteuning (in welke vorm dan ook) – en de daaruit voortvloeiende professionalisering van de sector – is het essentieel dat de erkenningsgraad binnen de archiefsector substantieel omhoog gaat. Daartoe is het ons inziens noodzakelijk om zowel de voorwaarden als de procedure te evalueren en meer op maat van de verschillende deelsectoren te maken. Aansluitend is het essentieel om ook actief in te zetten op het stimuleren van archiefdiensten om deze erkenning te verkrijgen.
 
Als beroepsvereniging menen wij dat het cultureel-erfgoedbeleid en de toepassing van het CED nu vooral gericht is op de reeds erkende en gesubsidieerde culturele erfgoedinstellingen en dat hierdoor een groot deel van de archiefsector buiten beeld blijft. Dat beleid leidt tot een tweedeling in onze sector. Instellingen die erkend en gesubsidieerd zijn, worden aangemoedigd om met elkaar samen te werken en kunnen een beroep doen op netwerken, ondersteuningsmechanismen, en dergelijke, waardoor zij zich verder kunnen professionaliseren. Zij die niet erkend zijn of niet in aanmerking komen voor subsidies (cf. artikel 48) worden nauwelijks ondersteund en worden structureel uitgesloten van de projecten van de gesubsidieerde instellingen en overkoepelende organisaties. Zo werkt het huidige beleid niet alleen een scheiding tussen enerzijds de gesubsidieerde ‘erfgoedsector’ en anderzijds de niet-gesubsidieerde ‘archiefsector’ in de hand, het lijkt deze kloof doelbewust te versterken.
 
Als belangenbehartiger voor de archiefsector betreuren wij deze gang van zaken en willen we benadrukken dat er los van het subsidiebeleid een inhoudelijk cultureel-erfgoedbeleid moet zijn dat gericht is op de volledige sector – dus met inbegrip van het niet erkende deel van de archiefsector – waarbij archiefinstellingen niet a priori worden uitgesloten van de kansen om zich verder te ontwikkelen. We pleiten er niet voor dat elke instelling projectmatig of structureel gesubsidieerd zou worden. Wij vragen wel dat het Vlaamse cultureel-erfgoedbeleid zich voortaan tot de volledige archiefsector zal richten en niet enkel tot een deel ervan. Of maken de archieven dan geen deel uit van het cultureel erfgoed?
 
Namens de sectie Archief en Hedendaags Documentbeheer (AHD) van de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie (VVBAD)

Meer info: www.vvbad.be